Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7813

Datum uitspraak2007-11-14
Datum gepubliceerd2007-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701629/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een woongebouw met 115 appartementen op een perceel aan de Venloseweg te Roermond.


Uitspraak

200701629/1. Datum uitspraak: 14 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting "Stichting Ruimte", gevestigd te Roermond, appellante, tegen de uitspraak in zaak no. Awb 06/1073 van de rechtbank Roermond van 19 januari 2007 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Roermond. 1.    Procesverloop Bij besluit van 15 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een woongebouw met 115 appartementen op een perceel aan de Venloseweg te Roermond. Bij besluit van 3 februari 2005 heeft het college aan vergunninghoudster bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met 114 appartementen en stallingsruimte op voormeld perceel. Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellante daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, doch de besluiten van 15 november 2004 en 3 februari 2005 in stand gelaten. Bij uitspraak van 19 januari 2007, verzonden op 8 februari 2007, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het beweerdelijk namens appellante daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 12 april 2007 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 17 april 2007 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend. Bij brief van 15 mei 2007 heeft appellante een nadere reactie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Amorij, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens haar is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, op juiste wijze namens haar beroep ingesteld tegen het besluit van 2 mei 2006. 2.1.1.    Artikel 9.4 van de statuten van appellante bepaalt dat het bestuur, alsmede twee gezamenlijk handelende bestuursleden haar in en buiten rechte vertegenwoordigen. 2.1.2.    Het beroepschrift van 9 juni 2006 is alleen ondertekend door [penningmeester] van appellante. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aldus niet is voldaan aan de eis die op grond van artikel 9.4 van de statuten wordt gesteld aan de vertegenwoordiging van appellante in en buiten rechte. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, voor zover beoogd is bij brief van 14 juni 2006 aan [penningmeester] volmacht te verlenen voor het instellen van beroep tegen het besluit van 2 mei 2006, deze, gelet op artikel 9.4 van de statuten, niet bevoegd is gegeven, nu de volmacht door het bestuur noch door twee gezamenlijk handelende bestuursleden is verleend, doch uitsluitend door [secretaris] van appellante. Gelet hierop, heeft de rechtbank het beroep op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.    De omstandigheid dat, zoals appellante betoogt, middels de ondertekening van het beroepschrift door [penningmeester] en van de brief van 14 juni 2006 door [secretaris] twee handtekeningen zijn overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu daardoor het aan het beroepschrift en de volmacht klevende gebrek niet is hersteld.    De stelling van appellante, dat de ondertekening van beroepschriften door één bestuurslid in het verleden in rechte wel is geaccepteerd, maakt niet dat de rechtbank in deze zaak gehouden was aan het door haar geconstateerde verzuim voorbij te gaan. De rechtbank heeft [penningmeester] bij brief van 13 juni 2006 in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen en hem er in dat verband uitdrukkelijk op gewezen dat een door de overige leden van het bestuur afgegeven machtiging benodigd was.    Het betoog faalt. 2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Roelfsema Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007 58-457-543.